Brooduitdeling Ageler Esch
Bezoek het landkruis aan de Zonnebergweg in Agelo tijdens uw verblijf in Twente.
Een merkwaardig oud gebruik, veel minder bekend dan de hiervoor genoemden, hetwelk ieder jaar getrouw op een bepaalden dag plaats heeft en in al zijn eenvoud meer het karakter draagt van een stille plechtigheid, is de brooduitdeeling in den Ageler Esch. Ten zuiden van onze plaats liggen de buurtschappen Groot- en Klein-Agelo en ten westen van deze laatste strekt zich de groote heuvelachtige mooie Ageler Esch uit. Op een open plek in dien Esch ,,de Boaken”, gelegen aan den zandweg en door kreupelhout begrensd, komen op Maandag beloken Pinkste-ren, telken jare des namiddags om ongeveer 2 uur, eenige boeren, n.l. de bewoners der volgewaarde erven van Groot- en Klein-Agelo, thans nog ongeveer een 13-tal, te zamen, om aan de armen van Ootmarsum roggebrood uit te deelen, naar men zegt om door het doen van dit goede werk, het bevriezen en verhagelen van hun roggeoogst te voorkomen. De armen uit onze plaats begeven zich dan op dien bewusten Maandag naar ,,den Boaken”. Moeders met groote gezinnen zijn gewoon al hun kroost mede te brengen, want elk der aanwezigen krijgt zijn portie. De boeren komen met hun roggebrooden, welke zij aan een stok gestoken over den schouder dragen, langs diverse wegen en paadjes naar „den Boaken”. Het komt ook voor, dat het brood van een boer bij dezen of genen hakker te Ootmarsum ter beschikking wordt gesteld. Een der oudste boeren heeft de leiding van de handeling. Wanneer niemand meer verwacht wordt, kan de uitdeeling beginnen. De leider roept: „Eerst bidden, jongens”.
De boeren met hun nu ontbloote kruinen en de armen, allen liggen geknield op den grond met den rug naar den weg in gebed verzonken. Het is doodstil, alleen de wind ruischt zacht door het kreupelhout en doet de enorme korenvelden, waarboven de heldere blauwe zomerhemel zich welft, golven. Wanneer het gebed afgeloopen is, wordt eerst geteld hoeveel liefhebbers er zijn en naar dat getal de brooden verdeeld. Zoo noodig worden ter plaatse de brooden met een groot zakmes aan stukken gesneden, opdat ieder krijgt, wat hem toekomt en als alles verdeeld is, knielen nogmaals alle aanwezigen met ontbloote hoofden neer; weer heerscht een oogenblik een plechtige stilte te midden der schier onafzienbare korenvelden, waarna allen oprijzen en de plechtigheid ten einde is. Tevreden gestemd door het verrichte liefdewerk waardoor Gods zegen op hun oogst zal rusten, begeven de boeren zich langs allerlei wregen en paden weer naar hun aloude erven terug, terwijl de armen hun kinderwagens, zwaar door hun inhoud aan brood, moeizaam voorttrekken door den muilen zandweg naar Ootmarsum.
Wat nu de aanleiding geweest is tot deze jaarlijksche plechtige handeling? In „de Oude Tijd” van het jaar 1873 komt op bladzijde 78 een artikel voor, geschreven naar mededeeling van den heer B. ten Bokum te Ootmarsum. Daarin wordt gezegd, dat de oorsprong van bet gebruik in een oude aanteekening aldus wordt beschreven:
„Int jaar 1738, den 21 Juni, is er een donderschoer (onweersbui) opgekomen uit Zuidwest omtrent vijf uur, en is overgekomen te half zes, waaruit zoo een schrikkelijke regen is gevallen met zwaare donderslagen en lugttingen (bliksemstralen), dat de huizen beefden, en daar is hagel gevallen zoo groot als een eendeneij, waarvan de glazen met de wind veel bind ingeslagen, en veele roggevelden en andere vrugten rond de stad vernield en verwoest zijn, zoodat het naar was om aan te zien. En is het schoer naar te Noorden omgetrokken. En om zoo een straf af te weren, beriepen de boerrigters eenen Hölting (eene vergadering van alle goedsheeren en eigen geërfde boeren in de marke) te zamen, om te beraden, wat aan de zaak te doen was; en men kwam daarin overeen, om door liefdegiften in ’t vervolg bevrijt te wezen van onweer en hagelslag”.
Uit een veel oudere aanteekening blijkt, dat het gebruik veel ouder is dan 1738. In het oud-archief van Ootmarsum komt namelijk voor een „Bequest voor die Borgemeisteren en Provisoren der Armengilde tot Óetmersum met beschikking van den drost van Twenthe van 19 Januari 1672”. Daaruit blijkt het volgende.
Eene vrouw in Klein Agelo, Nee Telle, had aan den Armengilde 20 daalders vermaakt, staande onder den Brunger (een thans afgebroken boerenhuis) aldaar, waarop ook aanspraak wordt gemaakt door de Groot Ageler boeren, die onder den boom in den Esch staande, genaamd den Bokum, aan armen uitdeelen. Dus in 1672 bestond het gebruik reeds. Oudere mededeelingen over de brooduitdeeling waren tot heden niet te vinden.
bron: vvv gids uit 1930